Tobeen nam met tien schilderijen en een aantal tekeningen deel aan de Section d’or tentoonstelling in Parijs, 10 – 30 oktober 1912. Hij had evenals de andere deelnemers werk van de laatste jaren ingezonden o.m. Les faucheurs (cat. 57, Huber-Spanier, 2012), Le repos (cat. 58), Consolation (cat. 83) en Les pelotaris (cat. 59). Werk dat zijn ontwikkeling liet zien zoals dit eveneens gold voor de inzendingen van de meer dan dertig andere exposanten. De diversiteit was dan ook groot, zoals de aankondiging van de tentoonstelling in Excelsior, 18 oktober 1912, illustreert met de afbeeldingen van zes werken, van respectievelijk Marcel Duchamp met Nu descendant un escalier, Tobeen met Pelotaris (1912), Pierre Dumont met La cathédrale (1912), Francis Picabia met Musique de procession, Henry Valensi met Rythme de la Sainte-Moscou (1912)en Juan Gris met L’homme au café (1912).
Ook René Jean noemt in zijn recensie van de expositie een grote verscheidenheid aan werken. Hieronder de recensie in La Chronique Des Arts, 19 oktober 1912.
De expositie gaf een zodanig overzicht van de stijlveranderingen dat niet alleen Apollinaire (blz 103, Huber-Spanier, 2012), maar ook andere kunstcritici de kunstenaars op grond van hun stijl probeerden in te delen. Lisa Werner, in haar proefschrift Der Kubismus stelt aus: der Salon de la Section d’Or, Paris 1912 deelt het werk van de exposanten in twee grote groepen in, ‘Postimpressionismus’ en ‘Kubismus’, die zij vervolgens onderverdeelt; Tobeen wordt gerangschikt onder de eerste groep en vervolgens onder de subgroep ‘Synthetismus’, zoals het onderstaande schema laat zien.
Ter verduidelijking van wat Werner voor ogen stond met ‘Synthetismus’ nog het volgende citaat. Op p. 88-89 schrijft zij over o.m. Les faucheurs, Le repos en Les pelotaris: ‘Mit einer ungebrochenen Chromatik, die darüber hinaus in groβe, von flieβenden Konturen umschlossene Flächen gefaβt ist, schlieβen sich die in der Section d’Or gezeigten Werke von Tobeen […] dem parallel zum Neoimpressionismus auftretenden Synthetismus an. Form und Farbe sind zu einer Darstellung vereinfacht, die in ihrer “Verflachung” kaum eine tiefenräumliche Illusion aufkommen läβt. Der Verzicht auf Modellierung und Binnenzeichnung des Bildpersonals, das sich aus monochromen Farbflächen zusammensetzt, unterstreicht die plane Beschaffenheit der Leinwand. Allenfalls kan für diese Maler eine kubischtisch gefärbte “Modernisierung” der synthetischen Bildsprache geltend gemacht werden, die sich auf einer spitzwinkligeren Kontur der Umrisse begründet.’
In haar bespreking van het futurisme voegt Werner, p. 204, onder verwijzing naar Les pelotaris, nog toe: ‘Tobeen, insbesondere aber Duchamp integrieren das Moment der Bewegung in ihre Gemälde, indem sie in einzelne Sequenzen zerlegte Bewegungabläufe wiedergeben.’
Georges Dubosc recenseert in Journal de Rouen, 12 juli 1912, de tentoonstelling van de Société Normande de Peinture moderne die in Rouen plaats vond en beschouwd wordt als de voorloper van de Section d’or tentoonstelling drie maanden later; een aantal kunstenaars namen aan beide exposities deel. De recensent verdeelt de exposanten over twee groepen, de ‘Cubistes’ en de ‘Fauves’. Tot deze laatste groep rekent hij Tobeen.
Rond 1912 werkten de schilders van de Salon de la Section d’or in een ‘style parallèle’, een stijl die beïnvloed is door het kubisme van Picasso en Braque. Het ene werk meer dan het andere. Honderd jaar nadien had Lisa Werner behalve voor deze invloed vooral oog voor de synthese die Tobeens voorstelling laat zien en Georges Dubosc, tijdgenoot van Tobeen, zag hem eerder als een fauvist, terwijl op grond van Apollinaires indeling Tobeens werk zowel kenmerken van het kubisme als orfisme heeft. De poging het diverse werk van de Salon de la Section d’or over verschillende stijlen te verdelen, brengt aan het licht dat hierbij een dosis subjectiviteit een rol speelt.
Dit blijkt ook uit de titels van enerzijds de expositie in Musée de beaux-arts in Bodeaux en de Franse editie van de monografie die de tentoonstelling begeleidde, Tobeen Un poète du cubisme en anderzijds uit zowel de titel van de Nederlandse versie als de begeleidende tentoonstelling in Museum Flehite in Amersfoort, respectievelijk Tobeen Eigenzinnig kubist, poëtisch realist en “Tobeen, een poëtisch realist uit de Aquitaine”. Museum Flehite onderstreepte het realisme, Bordeaux benadrukte het kubisme en de Nederlandse versie vermeldt beide aspecten in de titel. De drie titels hebben het woord poëtisch gemeen, men vond Tobeen een poëtisch kunstenaar en om dit te verbeelden heeft de schilder kennelijk naar een heel eigen stijl gezocht.